Het verhaal verteld in woord en beeld.
Het Sint Maartenshuis was een kindertehuis waar allerlei kinderen naar toe werden gebracht al of niet op voorspraak van de Kinderrechter of Pro Juventute. De verwijzing werd onderbouwd door omstandigheden thuis : echtscheiding en/of misbruik, en/of verwaarlozing en/of ziekte. Er waren te doen gebruikelijk gescheiden groepen: jongens, meisjes, peuters. Het huis werd gerund door zusters en daar werden in die tijd geen professionele eisen aan gesteld. Het huis had ook een afdeling voor ouderen die niet zelfstandig thuis konden wonen. Ik ben daar samen met mijn broer en zus drie jaar geweest: van mei 1958 tot begin 1961.
Het huis was open: ik ging gewoon naar school in de buurt, had een fiets, zat op voetballen, de welpen, de verkenners. Ik schreef een toneelstuk, haalde boeken en strips bij de bibliotheek, vooral de boeken en strips die mijn voorkeur hadden.
Ik was niet populair. Ik had gezegd dat ik priester wilde worden en dat was niet slim. Sommige jongens hadden een bloedhekel aan mij en gingen met enige regelmaat met me vechten.
Na een grondige verbouwing van de jongensafdeling kreeg ik een eigen kamer. Geweldig. Meer privacy. Met dien vestande dat bedplassen werd bestraft door de lakens met mijn naam omhoog te houden zodat de gele kleur goed te zien was en als straf moest je dan op de speelplaats in een emmertje je ondergoed wassen.
Dat hielp niet echt.
Hoe het zo gekomen is:
Ik was het slachtoffer van sexueel misbruik door mijn vader. Dat leverde problemen op met de stoelgang en dat bleef niet onopgemerkt. De huisarts was woedend en heeft justitie ingeschakeld. Mijn vader moest op last van de rechter het huis uit en nam afscheid van mij midden in de nacht. Daarna omdat mijn moeder de winkel die we hadden niet kon voortzetten werden we door een onbekende dame woordloos naar het eerste kindertehuis gebracht waar de liefdeloze zusters van liefde de scepter zwaaiden. Mijn moeder haalde ons daar weg omdat het onveilig was en verstopte ons in huis. Na drie weken werden we met politiegeweld opgehaald en naar Leiden gebracht. Ook woordloos. In stilte, in een zwarte limousine op de achterbank. Dat werden dus die drie jaar in Leiden.
Dit is de gang die leidt naar de jongensafdeling. Links een binnenplaats, rechts de bezoekkamers, iets meer terug de trap naar de Kapel.
En verder:
Toe ik bijna dertien werd was het de regel om te vertrekken. Mijn moeder en ik hadden in Amsterdam een gesprek met de kinderrechter.
Ik kreeg een keuze voorgelegd.
Naar huis gaan was niet aan de orde.
Wel een pleeggezin of het seminarie. Mijn moeder had op dat moment een kleine twee kamer woning. Ik koos opnieuw voor het Seminarie. Dat betekende voor mij lucht, vrijheid, zelfstandig beslissingen nemen, kortom een vrij leven waar ik naar verlangde, weg van de verstikkende atmosfeer en de treurnis van mijn moeder omdat ik daar de schuld voor was.
De wervingspater met wie ik in de auto zat vroeg mij het niet over thuis te hebben en alles wat eraan vooraf ging. Dat ging niemand wat aan. Zei hij. En justitie ging mijn opleiding betalen. Mijn moeder had geen geld.
Voila, de hoofdrolspeler in het verhaal. Vermoedelijk is deze foto genomen na het ontvangen van de eerste heilige communie. Juni 1955. Die krijg je als je 7 jaar oud bent. De foto is genomen in het Sarphatipark.
Mijn ouders hadden toen in die tijd een kousentreparatie winkel.